schoolenoverheidvoedenkindop

School en overheid voeden kind op

NRC-Handelsblad 13 spetember 2007

Opvoeding is steeds minder een zaak van ouders alleen. Scholen bemoeien zich ermee en de overheid wordt strenger. Een miniserie over wie de kinderen opvoedt.

Deel 1: De ouders.

Door Frederiek Weeda

Amsterdam, 13 september 2007

Eigenlijk vindt Gepke Brinkhaus het wel prettig dat zij en haar man de opvoeding van hun zoon een beetje delen met de leidsters van de naschoolse opvang. „Het laatste half jaar is hij zo wild en heftig. Het schijnt dat de hoeveelheid testosteron in een jongetje tussen zijn vierde en vijfde verdubbelt. Nou, dat merken we wel.”

Als ouder, zegt Brinkhaus, heb je ook niet alles in huis. „Dus ik ben blij dat hij op de opvang bij lieve mensen is, met goede pedagogische methoden. Hij krijgt er misschien minder aandacht dan thuis maar hun methoden werken wel.” Bij het hek van de basisschool wacht drie keer per week een leidster van de buitenschoolse opvang haar zoontje – 4,5 jaar – op. Brinkhaus haalt hem op om half zes.

Werkende ouders mogen sinds kort van de basisschool eisen dat hun kind wordt opgevangen tussen drie en zes uur ’s middags. Veel scholen hebben het nog amper georganiseerd, maar duidelijk is dat dit een nieuwe fase inluidt in de betaalde kinderopvang. Nu ze wettelijk ‘recht’ op opvang hebben, zullen meer ouders er gebruik van maken.

De tijd die kinderen buitenshuis doorbrengen neemt dus toe. Er zijn economische oorzaken: de overheid wil dat ouders meer werken en een comfortabele levensstijl vereist meestal twee inkomens. En er zijn pedagogische gevolgen: andere partijen dan de ouders nemen een deel van de opvoeding over.

Tegelijk lijkt het exclusieve recht van ouders op de opvoeding van hun kinderen steeds minder vanzelfsprekend te zijn. Vanouds is de politiek, zeker het CDA en de liberalen, huiverig om in te grijpen in het gezin, ofwel „achter de voordeur”. Onder leiding van minister Rouvoet van de ChristenUnie, met de nieuwe portefeuille Jeugd en Gezin, laat dit kabinet die schroom echter in rap tempo varen. In een korte serie komen drie partijen aan bod, respectievelijk de ouders, de scholen en overheid.

Het zoontje van Martijn Groen gaat drie dagen per week naar de buitenschoolse opvang (bso). De kinderen spelen, knutselen of gaan naar buiten. Hij vindt het er fijn, vertelt zijn vader.

Groen weet dat Sven (6) moe is als school afloopt en dat hij het moeilijk vindt om zich weer aan te passen op de bso. „Ideaal is het natuurlijk niet. Drie dagen bso per week is voor ons het maximum.”

Nu de buitenschoolse opvang zo oprukt, waarschuwen critici dat het eigenlijk te vermoeiend is voor kinderen die al de hele dag op school zitten. Dat een professionele leidster, hoe goed ook, nooit een moeder of vader kan vervangen. Dat een kind zich opnieuw moet aanpassen aan een groep, na de schooldag. De affectie en individuele aandacht die een kind na school van een ouder krijgt, zijn volgens hen van groot belang.

Overigens brengen Nederlandse ouders hun kinderen meestal niet meer dan twee of drie middagen bij de bso onder. Bovendien kúnnen veel ouders niet anders. Martijn Groen en zijn vrouw zijn bijvoorbeeld allebei verpleegkundige en hebben twee inkomens nodig, onder meer voor het huis dat ze net hebben gekocht. Samen werken ze zestig uur in de week. Hun roosters beginnen soms zo vroeg dat ze nu ook voorschoolse opvang overwegen.

Kinderen moeten even op schoot kunnen zitten als ze dat willen, vindt directeur Werner van Katwijk van de vereniging Ouders en Coo voor het christelijk onderwijs. „Maar dat kan vaak niet op de bso, hoe aardig de leidsters ook zijn.” Sterker: zowel leraren als leidsters durven tegenwoordig niet eens meer affectie te tonen, omdat daar „schandalen van kunnen komen”, zegt hij.

Voor de overdracht van normen en waarden hebben kinderen individuele gesprekken nodig, vindt Van Katwijk. „Dat je vertelt aan je moeder of vader wat je op school hebt meegemaakt. En dat zij of hij dan zegt: ‘nou, dat zou ik volgende keer anders doen als ik jou was’.”

Van Katwijk sprak onlangs met ouderverenigingen in de Verenigde Staten over precies dit onderwerp. In dat land bestaat buitenschoolse opvang al lang, op grote schaal. Van Katwijk: „In Amerika komen ze er van terug. Ze vinden bij nader inzien dat kinderen na school beter af zijn als ze thuis zijn. Ze zeggen: wij kennen onze eigen kinderen niet goed genoeg en zij kennen hun ouders niet.”

Bespottelijk vindt hoogleraar pedagogiek Micha de Winter het dat ook in Nederland „de hele bso-operatie uitsluitend is bedacht vanuit arbeidsmarktperspectief”. „Het gaat alleen om participatie, om de economie. Niemand staat stil bij de belangen van het kind. Niemand vraagt zich af wat zij nodig hebben. We hebben naschoolse opvang, voorschoolse opvang en ach, waarom straks geen 24-uursopvang?” De Winter is geen tegenstander van betaalde opvang, zegt hij, als de kwaliteit ervan goed is. „Maar een kind dat moe is na school móét de keuze hebben om te zeggen: ‘mam of pap, ik wil naar huis.’ Het moet maar zo worden georganiseerd dat dat ook mogelijk is.”

Het idee dat school of de leidsters een kind wel even de nodige discipline bijbrengen, is niet helemaal juist, zegt opvoedingsadviseur Marcha van Wijk in Almere, die zelf leidster was. „Zij hebben weinig tijd voor het individuele kind, ze disciplineren de groep. Bovendien weten kinderen haarfijn het verschil tussen de gezagsverhoudingen ‘op de bso’ of op school en thuis. Op de bso kunnen ze poeslief zijn, omdat ze zich aanpassen, en dan worden ze thuis vervelend.”

Martijn Groen heeft er geen problemen mee dat anderen zijn kind voor een deel opvoeden, zegt hij. „We merken gewoon dat hij het er naar zijn zin heeft. Ik ben eerlijk gezegd ook niet het type om altijd met de kinderen bezig te zijn.” Gepke Brinkhaus is zelfs heel blij met de hulp. „Ik maak er gebruik van en zie het als iets positiefs.”

Bovendien hebben ze geen keus, net als duizenden werkende ouders. Groen: „Het zit er bij mij ingeramd dat het niet anders kan. Anders kun je niet allebei werken.” Hij weet zeker dat ook zijn vrouw zich er goed bij voelt.

Werner van Katwijk wil dat het allemaal verandert. „Wij pleiten al jaren bij de Sociaal-Economische Raad voor een plan om veel flexibelere arbeidstijden af te dwingen bij werkgevers. Zodat ouders bijvoorbeeld vier dagen van kwart voor negen tot kwart voor drie kunnen werken, in een 24-urige werkweek, en hun kinderen zelf kunnen ophalen. Maar dat vraagt zo’n enorme reorganisatie en flexibiliteit van werkgevers dat het plan er nog nooit is gekomen.”

Deel 2 >